Er worden zes interactievaardigheden onderscheiden in de omgang met de kinderen waarover professionals moeten beschikken om de pedagogische basisdoelen optimaal te kunnen realiseren, namelijk:
-
Sensitieve responsiviteit
-
Ook wel ‘warmte’ of ‘ondersteunende aanwezigheid’ genoemd, staat voor de vaardigheid om signalen die aangeven dat een kind zich niet goed voelt of behoefte heeft aan ondersteuning, op te merken, goed te interpreteren, en er passend op te reageren. Daardoor zal een kind zich begrepen, geaccepteerd en veilig voelen.
-
Respect voor de autonomie van het kind
-
Een professional die respect heeft voor de autonomie van het kind, geeft het kind veel ruimte om zelf dingen te doen. Ze stimuleert de kinderen actief om dingen zelf te proberen en respecteert ook eigen ideeen en oplossingen. Deze vaardigheid draagt bij aan het zelfvertrouwen en het gevoel van eigenwaarde van kinderen.
-
Structureren en grenzen stellen
-
Ook wel aangeduid met ‘controle’, verwijst naar de vaardigheid om kinderen duidelijk te maken wat er van hen verwacht wordt en er tevens voor te zorgen dat zij zich daar ook aan houden. Het stellen van grenzen moet doortastend, consequent en respectvol gebeuren. Als kinderen weten waar ze aan toe zijn en als ze kunnen overzien wat er gaat gebeuren en wat er van hen verwacht wordt, zal dat bijdragen aan een gevoel van veiligheid.
-
Praten en uitleggen
-
Deze vaardigheid heeft betrekking op de talige interacties tussen de professional en de kinderen. Een professional die goed is in praten en uitleggen, praat niet alleen regelmatig met kinderen, maar stemt ook de timing en inhoud van de interacties af op het begripsniveau en de interesse van kinderen. Deze vaardigheid draagt allereerst bij aan de taal- en cognitieve ontwikkeling van de kinderen.
-
Ontwikkelingsstimulering
-
Begeleiden van interacties tussen kinderen